LSch: | 295 |
Sch: | (292) |
Jaartal: | 1830 |
Type: | Type I B |
Materiaal: | Zilver |
Gehalte: | 568/1000 |
Streefgewicht: | 4.23 g |
Diameter: | 21 mm |
Rand: | Gladde rand |
Muntteken: | mercuriusstaf |
Muntmeesterteken: | fakkel |
Slagaantal: | 1.534.941 |
De benaming 'kwartje' komt omdat deze munt gelijk is aan een ¼ gulden.
Een ¼ gulden is ook gelijk aan 5 stuiver. Het getal 5 is in het hebreeuws 'hee', vandaar de volksbenaming heitje of heiterik en de uitdrukking: 'een heitje voor een karweitje'.
mmt. helmteken (gebakerd kindje), mt. mercuriusstaf. Te Utrecht geslagen.
mmt. fakkel, mt. mercuriusstaf. Te Utrecht geslagen.
mmt. palmtak, mt. B. Te Brussel geslagen.
Hiervan zijn ook uitgeholde, tot doosjes verwerkte, exemplaren van voorgekomen. Soms zit dit doosje weer in een schilpad doosje en heeft het aan de binnenzijde ook weer een schildpad doosje met diameter van 18 mm.
Van de Kwartjes bestaan ook verscheidene eigentijdse valse exemplaren, waarvan sommige gemunt zijn op 1 Centstukken. O.a.: 1825 B en 1826 U. Bovendien van de jaartallen 1824 U, 1827 U en 1837, waarin geen Kwartjes aangemunt zijn.