Legal texts

Queen Wilhelmina 1890 - 1948

Handbook - Overview of the Dutch coins from 1795-2001

Back to the overview page 'Legal texts'...

LAWS AND DECREES ABOUT DUTCH COINS AT THE TIME OF QUEEN WILHELMINA

Wet 28 mei 1901, Stbl. 132. ‘Muntwet 1901’. Algemene muntwet.

KB 6 december 1901, Stbl. 238. De ‘Muntwet 1901’ treedt in werking op 1 januari 1902.

Wet 31 december 1906, Stbl. 376. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: vervanging van de zilveren stuiver door de nikkelen (eig.: cupro-nikkelen) stuiver. De zilveren stuivers, geslagen overeenkomstig de ‘Muntwet 1847’ blijven wettig betaalmiddel totdat zij bij algemene maatregel van bestuur buiten omloop worden gesteld.

KB 30 augustus 1907, Stbl. 245. De zilveren stuivers, geslagen volgens de ‘Muntwet 1847’ worden buiten omloop gesteld op 31 december 1907. Gelegenheid tot inwisseling van september 1907 t/m januari 1908.

KB 1 februari 1908, Stbl. 65. De in [37] genoemde inwisselingstermijn wordt verlengd t/m maart 1908.

KB 21 oktober 1909, nr. 44. Goedkeuring van het nieuwe muntmeesterteken ‘zeepaardje’.

Wet 31 oktober 1912, Stbl. 324. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: vervanging van de ronde nikkelen stuiver door de vierkante, invoering van het gouden vijfguldenstuk. De nikkelen stuivers, geslagen overeenkomstig de wet genoemd onder [36] blijven wettig betaalmiddel tot zij bij algemene maatregel van bestuur buiten omloop zullen worden gesteld. Deze wet treedt in werking op 3 november 1912.

KB 21 januari 1914, Stbl. 23. De vijfguldenstukken geslagen overeenkomstig de wet genoemd onder [36] worden buiten omloop gesteld op 30 januari 1914. Gelegenheid tot inwisseling tot 1 januari 1915.

KB 10 december 1914, Stbl. 556. De in [41] genoemde inwisselingstermijn wordt verlengd tot 1 juli 1915.

KB 9 september 1915, Stbl. 389. De in [41] genoemde inwisselingstermijn wordt verlengd tot 1 juli 1916.

Wet 27 november 1919, Stbl. 786. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: het gehalte van de rijksdaalder, de gulden en de halve gulden wordt verlaagd. Art. 3 van deze wet zegt: De stukken met het oude, hogere gehalte blijven gangbaar tot zij bij algemene maatregel van bestuur buiten omloop gesteld zijn. Deze wet treedt in werking op 1 januari 1920.

KB 15 april 1920, Stbl. 184. De rijksdaalders, guldens en halve guldens bedoeld in art. 3 van de onder [44] genoemde wet worden buiten omloop gesteld op de tijdstippen, vast te stellen door de Minister van Financiën (voor Nederland) en de Minister voor Koloniën (voor Ned. Indië, Suriname en Curaçao). De termijn voor inwisseling zal twee maanden bedragen.

KB 1 april 1931, Stbl. 145. Wijziging van het KB genoemd onder [45]: de inwisselingstermijn zal in Nederland drie maanden, in Ned. Indië, Suriname en Curaçao twee maanden bedragen.

Bekendmaking van de Minister van Financiën, Stcrt. 73 d.d. 16 april 1931. Guldens met een vroeger jaartal dan 1920 worden buiten omloop gesteld op 1 juni 1931. Gelegenheid tot inwisseling van 27 april t/m 31 augustus 1931.

KB 20 oktober 1931, Stbl. 417. Aanvulling van het KB genoemd onder [45]: de Minister van Financiën is bevoegd de inwisselingstermijn van drie maanden te verlengen of de gelegenheid tot inwisseling opnieuw open te stellen.

Bekendmaking van de Minister van Financiën, Stcrt. 207, d.d. 26 oktober 1931. De inwisseling van guldens als genoemd onder [47] is alsnog mogelijk tot eind december 1931.

KB 18 november 1933, Stbl. 617. Wijziging van het KB genoemd onder [45]: de inwisselingstermijn zal in Nederland drie maanden bedragen, in Ned. Indië, Suriname en Curaçao zes maanden. De Minister van Financiën, de Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, de Gouverneur van Suriname, resp. de Gouverneur van Curaçao kunnen deze termijn verlengen, dan wel de gelegenheid tot inwisseling opnieuw openstellen.

Verordening van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Financiën, van Justitie, van Handel Nijverheid & Scheepvaart, van Landbouw & Visserij en van Koloniën van 24 juni 1940, nr. 27. (Deviezenverordening 1940, Verord.blad, stuk 6). Ingezetenen zijn verplicht binnen 14 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening gouden munten en andere gespecificeerde waarden, die hun bij de inwerkingtreding van deze verordening in eigendom toebehoren en welke waarde een bedrag van vijf gulden te boven gaat, aan De Nederlandsche Bank aan te bieden en op verlangen te verkopen en over te dragen. Deze verordening treedt in werking op de dag van haar afkondiging.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 18 december 1941, Stcrt. 248. Aanvulling van de ‘Muntwet 1901’: invoering van de zinken stuiver. Dit besluit treedt in werking op 20 december 1941.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 10 januari 1942, Stcrt. 10. Aanvulling van de ‘Muntwet 1901’: invoering van het zinken 25 centstuk, het zinken dubbeltje, de zinken 22 cent en de zinken 1 cent. Dit besluit treedt in werking op 15 januari 1942.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 5 maart 1942, Stcrt. 46. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: afschaffing van de nikkelen stuiver. Ze wordt buiten omloop gesteld op 7 maart 1942. Gelegenheid tot inwisseling van 7 t/m 14 maart 1942.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 13 maart 1942, Stcrt. 51. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: afschaffing van de bronzen cent. Ze wordt buiten omloop gesteld op 14 maart 1942. Gelegenheid tot inwisseling van 14 maart t/m 11 april 1942.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 27 augustus 1942, Stcrt. 172. Wijziging van de ‘Muntwet 1901’: afschaffing van de zilveren rijksdaalder, gulden, halve gulden, het zilveren 25 centstuk en 10 centstuk, de bronzen 22 cent. Ze worden met ingang van 5 september 1942 buiten omloop gesteld. Ze kunnen tot en met 19 september 1942 worden ingewisseld, evenals de per 6 maart 1942 resp. 13 maart 1942 buiten omloop gestelde nikkelen stuivers en bronzen centen.

Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 21 september 1942, Stcrt. 183. Alle buiten omloop gestelde munten (met name genoemd) moeten uiterlijk 5 oktober 1942 worden ingeleverd. Achterhouden is strafbaar gesteld. De tegenwaarde wordt in gangbare Nederlandse betaalmiddelen vergoed. Dit besluit treedt in werking op 21 september 1942.

KB 20 juli 1944, Stbl. E 54 d.d. 4 september 1944. Munten van het Rijk in Europa, van Ned. Indië, Suriname en Curaçao kunnen ook buiten 's Rijks Munt geslagen worden. Zij zijn wettig betaalmiddel tot de bedragen vastgesteld in de ‘Muntwet 1901’. De Minister van Financiën waakt erover, dat de buiten 's Rijks Munt geslagen munten van het Rijk in Europa zoveel mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten in de ‘Muntwet 1901’ gesteld. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van zijn afkondiging.

KB 14 september 1944, Stbl. E 87 d.d. 23 september 1944. De tijdens de bezetting in omloop gebrachte munten blijven, in afwijking van de ‘Muntwet 1901’ voorlopig naast de in art. 2 van die wet genoemde munten wettig betaalmiddel tot de omvang als op het tijdstip der bevrijding.

KB 16 juni 1945, Stbl. F 108. Wijziging van het KB genoemd onder [58]: de woorden “tot de omvang als op het tijdstip der bevrijding” vervallen. Dit besluit treedt in werking op 10 juli 1945.

Beschikking van de Minister van Financiën 20 september 1945, Stbl. F 178. Verbod op het oppotten van zinken pasmunt.

Wet 15 april 1948, Stbl. I 156. ‘Muntwet 1948’. Algemene muntwet.

KB 13 juli 1948, Stbl. I 292. De ‘Muntwet 1948’ treed in werking op 1 augustus 1948.

KB 13 juli 1948, Stbl. I 293. Vaststelling van enkele bestanddelen van het kwartje, het dubbeltje, de stuiver en de cent.