Historisch overzicht

Koning Willem I

Het handboek van de Nederlandse munten van 1795 - 2001

Terug naar de pagina 'Historische overzichten'...

Willem I: Souverein Vorst 1813-1815 en Koning 1815-1840

Willem Frederik was de zoon van de stadhouder van de Zeven Verenigde Provinciën, Willem V van Oranje, en Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen. Zijn oom was koning Frederik Willem II van Pruisen, de neef en opvolger van Frederik de Grote.

Hij werd al op jonge leeftijd aangetrokken door het hof van zijn oom, waar hij ook zijn nicht Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen ontmoette, met wie hij in 1791 trouwde en met wie hij vijf kinderen kreeg. De jonge prins behaalde zijn eerste militaire successen toen hij zich met een sterk contingent aansloot bij het coalitieleger in Vlaanderen in de Eerste Coalitieoorlog tegen Frankrijk in 1792, met succes het fort van Landrecies belegerde en de Franse generaal Roulland tot overgave dwong. Na de overwinning van het Franse Revolutionaire leger in de Slag bij Fleurus (tussen Namen en Charleroi) moest hij echter in 1795 met zijn vader naar Engeland vluchten. Daarvoor was er echter al een groot conflict geweest tussen Willem V en de Nederlandse Patriottische Partij. Begin 1802 werd Willem V benoemd tot Vorst van Fulda, Graaf van Corvey, Graaf van Dortmund en Heer van Weingarten om het verloren stadhouderschap te vervangen. In augustus stond hij de hem toegekende gebieden af aan zijn zoon erfprins Willem Frederik, die daarna meestal in Fulda bleef en daar een kleine 'modelstaat' vestigde. Hij stichtte de protestantse gemeenschap, waarvan het 'Huis van Oranje' tot op de dag van vandaag getuigt. In 1805 ontbond hij de universiteit van Fulda en veranderde hij deze in een academisch gymnasium en lyceum. Zijn vader stierf in 1806 in Brunswijk.

Fulda werd in 1806 bezet door de Fransen en Willem vertrok naar Pruisen. In de Vierde Coalitieoorlog van 1806 gaf hij zich met een divisie van 10.000 man over bij Jena, waarop Napoleon hem zijn vorstendom ontnam. Alleen zijn landgoederen in Silezië en Posen bleven over, en daar trok hij zich terug. In 1809 nam hij deel aan de Vijfde Coalitieoorlog onder aartshertog Karel van Oostenrijk en nadat hij de Slag bij Wagram tegen Napoleon verloren had, trok hij zich terug in Engeland. Toen de Hollanders in opstand kwamen tegen de Franse bezetting tijdens de invasie van de Pruisen in 1813, keerde Willem terug en kwam hij op 30 november aan in Scheveningen. Op 30 maart 1814 werd hij ingehuldigd in de Nieuwe Kerk in Amsterdam onder de naam 'Willem I van Oranje-Nassau'. De besluiten van het Congres van Wenen in 1815 verhieven de Nederlanden en de 'zuidelijke provincies', die het gebied van het huidige België omvatten, tot een constitutionele monarchie. Daarbij kwam Luxemburg, waarvan Willem groothertog was.

Willem I vestigde een bureaucratisch-centralistische, moderne eenheidsstaat door middel van decreten en ordonnanties. Daarbij besteedde hij bijzondere aandacht aan de economische ontwikkeling van het land: hij bevorderde de handel, de industrie en de scheepvaart, maar verrijkte zichzelf ook persoonlijk, wat hem de bijnaam 'koning-koopman' van de spottende Hollanders opleverde. In 1814 richtte hij de Nederlandse Bank op.

Zijn ideeën van een strak geleide eenheidsstaat hielden geen rekening met de culturele en religieuze verschillen in zijn koninkrijk. Al snel ontstond er een grote conflicthaard in België, omdat de overwegend katholieke bevolking daar niet geregeerd wilde worden door de protestantse Nederlanders. Willem I probeerde het verzet te breken met een zeer onverstandig en hard beleid door in het Belgische deel van het land hogere belastingen te heffen, de pers te censureren, het Nederlands als officiële taal in te voeren en de bestuurlijke posten alleen met Nederlandse ambtenaren te bezetten. Het ongenoegen van de Belgische bevolking bleek duidelijk de avond van 25 augustus 1830 – een dag naar de verjaardag van de koning – toen 'De Stomme van Portici' opgevoerd werd in de Brusselse Opera. Dit werk met historische inhoud, waarin de vrijheidsstrijd van de Napolitanen tegen de Spaanse bezetting in de 17e eeuw verheerlijkt werd, hitste de bevolking zodanig op dat ze de straat op rende, de Marseillaise zong en barricades opwierp naar het voorbeeld van de Julirevolutie in Parijs. Even later breidden de rellen zich uit naar Antwerpen.

Uiteindelijk kon Koning Willem de opstand niet militair neerslaan omdat veel soldaten weigerden op hun landgenoten te schieten. De afscheidingsbewegingen eindigden voor België en Luxemburg met het Verdrag van Londen van 19 april 1839, waarin België erkend werd als een onafhankelijke, erfelijke constitutionele monarchie en neutrale staat. Sindsdien noemt het 'Verenigd Koninkrijk der Nederlanden' zichzelf alleen nog het 'Koninkrijk der Nederlanden'. Het Groothertogdom Luxemburg, dat met twee derde van zijn grondgebied verkleind werd, bleef deel uitmaken van de Duitse Bond en werd ook door de Nederlandse koning in persoonlijke unie geregeerd. Omdat het verdrag financieel ongunstig uitpakte voor Nederland en Willem I weigerde bepaalde hervormingen te erkennen, raakte de koning steeds meer in diskrediet bij de Hollanders. Het hoogtepunt van zijn impopulariteit werd bereikt toen hij na de dood van koningin Wilhelmina in 1837 aankondigde te willen trouwen met haar hofdame, de Belgische rooms-katholieke gravin Henriette d'Oultremont de Wégimont. De Koning wilde zich niet blootstellen aan nog meer vijandigheid en gaf op 7 oktober 1840 de kroon in handen van zijn oudste zoon Willem II. Hijzelf ging met zijn verloofde naar Berlijn, waar hij zijn intrek nam in het 'Nederlandse Paleis' aan de Unter den Linden. Op 12 december 1843, twee jaar na zijn huwelijk met de gravin, stierf hij daar.

De munten zijn geslagen volgens de Wet van 28 september 1816 tot regeling van het Nederlandsche Muntwezen, Staatsblad nr. 50. Tussen 1822 en 1830 waren er twee munthuizen in het Koninkrijk in gebruik namelijk te Utrecht met het muntteken mercuriusstaf en te Brussel met het muntteken de letter B. Na de afscheiding van België zijn alle munten in Utrecht geslagen. De Franse Franc, die in de Zuidelijke provincies het voornaamste betaalmiddel was, bleef nog gangbaar voor 47¼ cent tot 1825 in welk jaar hij ophield wettig betaalmiddel te zijn.

De toenmalige muntmeester Y. D. C. Suermondt voerde in 1817 op de munten het mmt. helmteken uit zijn familiewapen, vroeger ook wel gebakerd kindje, luierkindje of mummie genaamd. Dit werd echter door de Minister van Financiën Six afgekeurd omdat op ‘dat kindje in de luuren door schotschrijvers paskwillen zouden kunnen worden gemaakt.’ Zie hiervoor ook het artikel van J. E. ter Gouw in het Tijdschrift 1899, blz. 179 en J. P. Moquette, De munten van Nederlandsch Indië, blz. 200.

De dubbele standaard werd vastgesteld met een waardeverhouding tussen het goud en zilver van 15.873 : 1. Voor de aanmunting van zilveren speciën werden in de eerste jaren uitsluitend oude muntstukken uit de omloop gebruikt.

Volgens het Besluit van 8 december 1824 moesten ook in de Zuidelijke provincies alle bedragen in Nederlandse Gulden en Cents uitgedrukt worden. In het staatsblad nr. 63 verschijnt dan ook een ‘tarief volgens hetwelk de oude provinciale en landelijke muntspeciën der zuidelijke provinciën aldaar in de Nederlandse munt zullen berekend worden’ namelijk:

Munten van de Oostenrijkse Nederlanden:

Gouden Dubbele Souverain ƒ 15,98
Enkele Souverain ƒ 7,99
Halve Souverain ƒ 3,99½
Dukaat ƒ 5,04
Zilveren Dukaton ƒ 2,98
Koperen Stuk van 2 Oortjes ƒ 0,02
Koperen Stuk van 1 Oortje ƒ 0,01

Luikse munten

Gouden Dukaat ƒ 4,90
Gouden Gulden ƒ 4,90
Zilveren Dubbele Schelling ƒ 0,57
Zilveren Schelling ƒ 0,28½
Zilveren Plaket ƒ 0,13½
Koperen Luikse Stuiver ƒ 0,02½
Koperen halve Luikse Stuiver ƒ 0,01
Koperen Oortje ƒ 0,00½

Luxemburgse munten:

Zilveren Stuk van 12 Stuiver ƒ 0,40
Zilveren Stuk van 6 Stuiver ƒ 0,19
Zilveren Stuk van 3 Stuiver ƒ 0,09½
Koperen Luxemburgse Stuiver ƒ 0,04
Koperen Luxemburgse Halve Stuiver ƒ 0,02
Koperen Oortje ƒ 0,01
Koperen half Oortje ƒ 0,00½

Volgens het Besluit van 10 mei 1826 werd het Nederlandse muntstelsel ook in werking gebracht op Curaçao en onderhorige eilanden en volgens het Besluit van 15 augustus 1826 ook te Suriname. Op 27 november 1827 verscheen een Besluit, waarbij in de maand januari 1828 oude koperen provinciale en andere munten nog ingewisseld konden worden tegen ƒ 1,– voor één Nederlands pond oude koperen munten. Na de muntwet van 22 maart 1839, Staatsblad nr.6, zijn de oude provinciale en stedelijke munten ingetrokken en versmolten voor hermunting.

De oude Schellingen van 6 Stuiver waren sinds het Besluit van 22 november 1823 voor 5 Stuiver in omloop geweest. Bij de Wet van 1839 werd de inhoud van het zilvergeld verlaagd en de middellijn verkleind ten einde genoegzaam dikte te verkrijgen om het randschrift aan te brengen, terwijl er geen 3–Guldenstukken meer aangemunt zouden worden maar een 2½ Guldenstuk

Omdat na de troonsbestijging van Willem II niet dadelijk nieuwe stempels met zijn borstbeeld gereed waren zijn in 1841 en 1842 nog Rijksdaalders met het portret van Willem I geslagen doch alle met het jaartal 1840.

Over het randschrift ★ GOD ★ ZY ★ MET ★ ONS · dat nu voor het eerst op de munten verschijnt zie Besier, Muntverslag 1887, blz. 3.