Historisch overzicht

Koning Willem II 1840 - 1849

Het handboek van de Nederlandse munten van 1795 - 2001

Terug naar de pagina "Historische overzichten" ...

Koning Willem II (Den Haag, 6 december 1792 – Tilburg, 17 maart 1849)
Koning der Nederlanden en Groothertog van Luxemburg (1840-1849)
"Men moet marcheren met zijn eeuw, men moet vrij de constitutionele weg bewandelen. Er is geen andere weg meer voor de vorsten."

Willem II werd geboren als oudste zoon van zijn vader, de autoritaire hervormer Willem I, en diens vrouw Wilhelmina, prinses van Pruisen. Hij vluchtte met zijn ouders naar Engeland en kwam later naar Pruisen naar het hof in Berlijn. Hier maakte hij zich al op jonge leeftijd alle 'Pruisische deugden' eigen, vooral de waardering voor alles wat militair was. Hij werd opgeleid aan de militaire academie in Berlijn en nam daarna dienst in het Engelse leger, waar hij onder generaal Wellington in Spanje vocht tegen Napoleon. Wellington gaf commentaar op zijn gretige jonge adjudant: "De Prins is een dappere jongeman, dat is alles ...". Vanwege zijn lange, zeer slanke figuur werd hij door de Engelse troepen enigszins spottend 'Slender Billy' (slanke Billy) genoemd.

In 1813 keerde hij als kroonprins terug naar Holland, waar zijn vader als eerste soevereine vorst van het Huis Nassau-Oranje de troon bestegen had. Hij kon zijn militaire bekwaamheid bewijzen in 1815 als commandant van de Nederlandse troepen tijdens de Slag bij Quatre-Bras en de Slag bij Waterloo, waar hij op 18 juni licht gewond raakte op de plaats van de huidige 'Leeuwenheuvel'. Eerder had hij zich in 1813/14 verloofd met de dochter van de latere Engelse koning George IV, Charlotte Augusta. De verbintenis werd weer verbroken door de Engelse prinses; zij trouwde met Leopold van Saksen-Coburg en Gotha, de latere koning Leopold I van België. Willem trouwde met de dochter van de Russische tsaar Paul I, Anna Pavlovna. Uit dit huwelijk kwamen vier zonen en één dochter voort.

Persoonlijke dapperheid, maar ook impulsiviteit en een onevenwichtig karakter, vooral echter de politieke naïviteit van de troonopvolger leidden herhaaldelijk tot conflicten met zijn vader koning Willem I. De kroonprins sympathiseerde met de Belgen, zetelde als Nederlands Minister van Oorlog vooral in Brussel en spande in 1816 samen met verbannen Fransen die hem de opvolging van de Bourbon Lodewijk XVIII beloofden als België in handen van Frankrijk zou vallen. Zijn bezorgde vrouw Anna Pavlovna rapporteerde deze samenzwering aan haar broer tsaar Alexander I, die de koning onmiddellijk waarschuwde voor dit verraad. Ondanks een daaropvolgende felle confrontatie met zijn vader speelde Willem opnieuw een problematische rol tijdens de Belgische opstand. Koning Willem I stuurde zijn zoon in 1830 naar België aan het hoofd van een Nederlands leger om de orde te herstellen, wat grondig mislukte. In plaats daarvan beval de Hollandse troonopvolger zichzelf aan bij de Belgen als kandidaat voor de troon. Na deze nieuwe belediging van Willem I trok de kroonprins zich in 1831 terug in Engeland.

Na de troonsafstand van zijn vader in 1840 begon hij zijn regering met daadkrachtige maatregelen tegen het groeiende financiële tekort in het land. Uiteindelijk werd hij gedwongen toe te geven aan de druk van de dynamiek van de Europese revoluties van 1848, die de bestaande monarchieën ernstig in gevaar brachten, en onderhandelingen aan te gaan met de toenmalige Nederlandse kabinetsleider Johan Rudolf Thorbecke. Hij moest instemmen met de invoering van een grondwet en de omvorming naar een parlementaire monarchie die vandaag de dag nog steeds bestaat. Ondanks zijn hierboven beschreven standpunt over deze gebeurtenissen, maakte dit hem nog geen liberaal.

Tijdens zijn regeerperiode had Willem II een voorliefde ontwikkeld voor de stad Tilburg in Noord-Brabant. Hij verhuisde zijn militaire hoofdkwartier naar Tilburg en liet daar in 1847, twee jaar voor zijn dood, een paleis bouwen. Tot op de dag van vandaag getuigt de naam van de professionele voetbalclub van de stad Tilburg, 'Willem II Tilburg', van de populariteit van de koning, hoewel hij zelf niets te maken had met de oprichting van de sportclub in 1896. Willem II overleed in Tilburg op 17 maart 1849 en werd begraven in de familiegrafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk in Delft.

Het portret van de koning op de munten is van tegenovergestelde kant genomen in vergelijking met het borstbeeld van Koning Willem I. Willem I kijkt naar rechts terwijl Willem II naar links kijkt (met uitzondering van de gouden munten).

Bij de Muntwet van 26 november 1847 werd de tot nu toe geldende dubbele standaard afgeschaft en de zilveren standaard ingevoerd, terwijl het gehalte en het gewicht van de 25, 10 en 5 cent werden verlaagd.

Wel werden er nog enkele gouden munten geslagen voor de handel met het buitenland, stukken van 20, 10 en 5 gulden, echter zonder waardeaanduiding maar met vermelding van het gehalte aan goud en het gewicht. Zij werden naar oud gebruikt bij gouden dukaten ‘Negotiepenningen’ genoemd dat wil zeggen, dat ze geen vaste koers hadden maar dat de waarde fluctueerde met de goudprijs. Het was echter geen succes en enkele jaren later, na 1853, is men met de aanmunting gestopt. Tot begin 1842 werd de muntslag van 10, 21/2 en 1 gulden met het jaartal 1840 nog voortgezet omdat de nieuwe muntstempels met portret Willem II nog niet beschikbaar waren.

Onder zijn regering kwam een belangrijke hermunting tot stand. In de loop van 1845 – 1849 werden bijna alle provinciale geldstukken ingetrokken ingevolge de Wet van 18 december 1845, ‘nopens de inwisseling der nog in omloop zijnde provinciale– en generaliteitsmunten’, Staatsblad nr. 90 en bij Uitvoeringsbesluiten 1846, nrs. 5, 7, 10, 12, 22, 49 en 64. Een bedrag van ruim ƒ 86.000.000 aan oude zilveren speciën werd daardoor buiten omloop gesteld. Vele van deze munten waren ontzettend gesnoeid. Op het totale gewicht van de ingeleverde stukken maakte dit bijna 8% uit: sommige stukken waren niets meer dan misvormde stukjes zilver!

Uit de tabellen die Dr. Vrolik – op citaat – in zijn boekje geeft, is onderstaande lijst van de tussen 1842 en 1849 ingeleverde munten samengesteld, gerangschikt naar het aantal.

Provinciale munten

aantal ingeleverde munten

2 Stuiverstukken (Dubbeltjes)
Guldens met de Nederlandse Maagd
Schellingen (gangbaar voor 5 Stuiver)
Zeeuwse Rijksdaalder met de staande man
Daalder van 30 Stuiver
Florijn van 28 Stuiver
Stuiverstukken (bezemstuivers enz.)
4 Rijksdaalders
3 Gulden met de Nederlandse Maagd

± 30.000.000
± 22.218.214
20.790.742
10.788.454
5.470.297
4.533.028
± 2.000.000
1.617.172
1.467.741

10 Schellingstukken
8 Zeeuwse Rijksdaalder (Pietje)
Rijksdaalder met de staande man (Zilveren Dukaat)
½ Gulden (X Stuiver)
4 Zeeuwse Rijksdaalder
½ Rijksdaalder
Dukaton (Zilveren Rijder)
½ Zeeuwse Rijksdaalder
8 Stuiverstukken
2 Guldenstukken
Rijksdaalders van Lodewijk Napoleon

937.073
681.180
437.909
± 407.717
406.949
398.632
368.988
172.355
± 102.484
57.050
187

Al deze aantallen maken echter maar een klein gedeelte uit van het aantal munten, dat hier geslagen is tussen de jaren 1641 – 1808, volgens Dr. Vrolik blz. 108 zelfs maar 6 gedeelte. Tezamen met het reeds tussen 1816 – 1842 exemplaren maakt het nauwelijks 5 deel van het geslagen aantal uit. Het grootste gedeelte is dus behalve de betrekkelijk weinige stukken, die zich in verzamelingen en in de munthandel bevinden, in de loop der jaren verloren gegaan. Af en toe komt er door een muntvondst nog wel eens iets aan het licht.

In 1849 was de gehele hermunting van de oude zilveren speciën voltooid.

Het was dus geen wonder dat, juist in deze jaren dat de oude provinciale munten werden ingetrokken, vele bekende verzamelingen en kabinetten zijn ontstaan. Hierdoor zijn gelukkig vele munten voor het nageslacht bewaard gebleven. Ook het standaardwerk van P. Verkade over de Nederlandse munten sinds 1576 is in die jaren geschreven.