Het handboek van de Nederlandse munten van 1795 - 2001
Terug naar de pagina "Historische overzichten" ...Koning Willem II:
Willem II (roepnaam Guillot) werd in 1792 als zoon van Koning Willem I en Prinses Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen geboren. In zijn jonge jaren heeft hij deelgenomen aan de veldslagen bij Quatre–Bras en Waterloo in 1815 en later ook in de 10–daagse veldtocht in 1831. Zijn vader Koning Willem I deed op 28 november 1840 ten behoeve van hem afstand van de troon en werd Willem II te Amsterdam ingehuldigd. Op 17 maart 1849 overleed hij te Tilburg.
Het portret van de koning op de munten is van tegenovergestelde kant genomen in vergelijking met het borstbeeld van Koning Willem I. Willem I kijkt naar rechts terwijl Willem II naar links kijkt (met uitzondering van de gouden munten).
Bij de Muntwet van 26 november 1847 werd de tot nu toe geldende dubbele standaard afgeschaft en de zilveren standaard ingevoerd, terwijl het gehalte en het gewicht van de 25, 10 en 5 cent werden verlaagd.
Wel werden er nog enkele gouden munten geslagen voor de handel met het buitenland, stukken van 20, 10 en 5 gulden, echter zonder waardeaanduiding maar met vermelding van het gehalte aan goud en het gewicht. Zij werden naar oud gebruikt bij gouden dukaten ‘Negotiepenningen’ genoemd dat wil zeggen, dat ze geen vaste koers hadden maar dat de waarde fluctueerde met de goudprijs. Het was echter geen succes en enkele jaren later, na 1853, is men met de aanmunting gestopt. Tot begin 1842 werd de muntslag van 10, 21/2 en 1 gulden met het jaartal 1840 nog voortgezet omdat de nieuwe muntstempels met portret Willem II nog niet beschikbaar waren.
Onder zijn regering kwam een belangrijke hermunting tot stand. In de loop van 1845 – 1849 werden bijna alle provinciale geldstukken ingetrokken ingevolge de Wet van 18 december 1845, ‘nopens de inwisseling der nog in omloop zijnde provinciale– en generaliteitsmunten’, Staatsblad nr. 90 en bij Uitvoeringsbesluiten 1846, nrs. 5, 7, 10, 12, 22, 49 en 64. Een bedrag van ruim ƒ 86.000.000 aan oude zilveren speciën werd daardoor buiten omloop gesteld. Vele van deze munten waren ontzettend gesnoeid. Op het totale gewicht van de ingeleverde stukken maakte dit bijna 8% uit: sommige stukken waren niets meer dan misvormde stukjes zilver!
Uit de tabellen die Dr. Vrolik – op citaat – in zijn boekje geeft, is onderstaande lijst van de tussen 1842 en 1849 ingeleverde munten samengesteld, gerangschikt naar het aantal.
Provinciale munten
aantal ingeleverde munten
2 Stuiverstukken (Dubbeltjes)
Guldens met de Nederlandse Maagd
Schellingen (gangbaar voor 5 Stuiver)
Zeeuwse Rijksdaalder met de staande man
Daalder van 30 Stuiver
Florijn van 28 Stuiver
Stuiverstukken (bezemstuivers enz.)
4 Rijksdaalders
3 Gulden met de Nederlandse Maagd
± 30.000.000
± 22.218.214
20.790.742
10.788.454
5.470.297
4.533.028
± 2.000.000
1.617.172
1.467.741
10 Schellingstukken
8 Zeeuwse Rijksdaalder (Pietje)
Rijksdaalder met de staande man (Zilveren Dukaat)
½ Gulden (X Stuiver)
4 Zeeuwse Rijksdaalder
½ Rijksdaalder
Dukaton (Zilveren Rijder)
½ Zeeuwse Rijksdaalder
8 Stuiverstukken
2 Guldenstukken
Rijksdaalders van Lodewijk Napoleon
937.073
681.180
437.909
± 407.717
406.949
398.632
368.988
172.355
± 102.484
57.050
187
Al deze aantallen maken echter maar een klein gedeelte uit van het aantal munten, dat hier geslagen is tussen de jaren 1641 – 1808, volgens Dr. Vrolik blz. 108 zelfs maar 6 gedeelte. Tezamen met het reeds tussen 1816 – 1842 versmoltene maakt het nauwelijks 5 deel van het geslagen aantal uit. Het grootste gedeelte is dus behalve de betrekkelijk weinige stukken, die zich in verzamelingen en in de munthandel bevinden, in de loop der jaren verloren gegaan. Af en toe komt er door een muntvondst nog wel eens iets aan het licht.
In 1849 was de gehele hermunting van de oude zilveren speciën voltooid.
Het was dus geen wonder dat, juist in deze jaren dat de oude provinciale munten werden ingetrokken, vele bekende verzamelingen en kabinetten zijn ontstaan. Hierdoor zijn gelukkig vele munten voor het nageslacht bewaard gebleven. Ook het standaardwerk van P. Verkade over de Nederlandse munten sinds 1576 is in die jaren geschreven.