Wetteksten

Lodewijk Napoleon 1810-1814

Het handboek van de Nederlandse munten van 1795 - 2001

Terug naar de overzichtspagina Wetteksten...

De-munt-te-Utrecht--400x254.jpg

WETGEVING VOOR NEDERLAND TEN TIJDE VAN LODEWIJK NAPOLEON

Op 17 september 1806 is, onder het bestuur van koning Lodewijk Napoleon, bij koninklijk decreet no. 18, besloten het slaan en doen uitgeven van Nederlandse munten landelijk te laten plaatsvinden. Aanvankelijk zou het Nederlandse Munthuis in Amsterdam worden gevestigd. Echter door het ontbreken van de benodigde financiële middelen is het nooit tot vestiging in Amsterdam gekomen.  Op 1 januari 1807 werden de munthuizen van de Bataafse Republiek opgeheven en werd het munthuis in Utrecht als centraal munthuis gehandhaafd, aangezien dit destijds het meeste uitgeruste munthuis van de Nederlanden was.  De muntmeester Gideon Langerak du Marchie Sarvaas bleef in functie. Op de nieuwe typen munten plaatste hij een bij als muntmeestersteken.

De munten van oude type van de Bataafse Republiek werden in eerste instantie gehandhaafd maar mochten na 1808 niet meer worden aangemunt. Er kwam één uniforme muntwet voor het gehele koninkrijk met een dubbele standaard: gouden standaardmunten van twintig en tien gulden en zilveren standaardmunten van 50 stuivers (rijksdaalder, één gulden en een halve gulden in evenredigheid van het gewicht en het gehalte van de bestaande guldens).

Al snel komen er proeven op basis van het decimale stelsel met het portret van de Koning als beeltenis. Vanuit Frankrijk kwamen er nieuwe muntpersen en ook materiaal om ingedrukte letters op de rand te kunnen slaan. Dit laatste op verzoek van De Salneuve die de titel Méchanicien de S.M. le Roi de Hollande mocht dragen ter compensatie van het verlies van één van zijn vingers tijdens zijn werk en als blijk van waardering. De minister van financiën I.J. Alexander Gogel heeft zich veel met de nieuwe muntslag bezig gehouden.

Op 1 januari 1807 werden de munthuizen van de Bataafse Republiek opgeheven en werd het munthuis in Utrecht als centraal munthuis gehandhaafd, aangezien dit destijds het meeste uitgeruste munthuis van de Nederlanden was.  De muntmeester Gideon Langerak du Marchie Sarvaas bleef in functie. Op de nieuwe typen munten plaatste hij een bij als muntmeestersteken. Vele nieuwe ontwerpen zijn er in die tijd gemaakt maar ook bijna net zoveel afgekeurd. Officiële koperen of bronzen munten zijn uiteindelijk niet aangemunt.

De oorspronkelijke munten van de Verenigde Provinciën en de Bataafse Republiek werden op 17 september 1806 bij Koninklijk decreet volgens het volgende tarief vastgelegd:

Denominatie

Gouden Rijder
Halve Gouden Rijder
Zilveren Gulden
Dukaton
Zilveren Dukaat
Zeeuwse Zilveren Dukaat
Snaphaan, roos-, arend-, scheepjesschelling en geklopte ruiter-
en hoedjesschellingen
Ongeklopte ruiter- en hoedjesschellingen (ook wel zest half genoemd)
Duit

Tarief

14 Gulden
7 Gulden
20 Stuiver
63 Stuiver
50 Stuiver
52 Stuiver
6 Stuiver

5½ Stuiver
⅛ Stuiver